Schrijver aan het woord
Jacques Vriens over 'Grootmoeders grote oren'...
Ik vertelde mijn kinderen graag sprookjes. Eerst las ik zelf het origineel.
Vaak was dit wat ouderwets van taal en soms ook nogal droog.
Daarna vertelde het sprookje op míjn manier aan mijn kinderen Boris en Casper. Maar natuurlijk wel het ‘echte’ sprookje. Zodra het spannend werd, zorgde ik voor een grapje en ik gaf de hoofdpersonen wat meer karakter. Verder vertelde ik niet kinderachtig maar wel toegankelijk.
Toen mijn toenmalige (dierbare) uitgever Martine Schaap dat hoorde, zei ze: ‘Schrijf dat nou eens op.’
Ik dacht: ik ben toch niet van de sprookjes. Maar Martine wist heel goed dat ik altijd gek ben geweest op de sprookjes. Ik schreef er twee en vroeg oud-collega’s (ik was toen al gestopt als meester) of zij het wilden ‘uitproberen’ in hun groep (zonder erbij te vertellen dat ik de auteur was).
De reacties waren heel goed. De kinderen vonden de verhalen grappig, spannend en bleven aandachtig luisteren. De leerkrachten zeiden: ‘Ook heel fijn om voor te lezen en voor ons valt er ook nog wat te lachen.’
Dat was het begin van ‘Grootmoeders grote oren..’
Martine Schaap ergerde zich soms aan de illustraties in de bestaande sprookjesboeken. Daarom bedacht zij om vier prominente illustratoren te vragen voor dit boek. Dat werden Thé Tjong Khing, Klaas Verplancke, Philip Hopman en Alex de Wolf. Zij maakten er dan ook prachtige illustraties bij.